Home nieuwe versie (orig)

26. Wij missen jullie !
25. Oom Kees
24.Verdubbeling van bezoldiging
23. Drie gedichten van Ed Leeflang
22. Actieonderzoek als vorm van praktijkonderzoek
21.Haiku’s in coronatijd
20.Houdbaarheid
19. Afscheid
18. Verandering
17. Een haiku leren maken
16. Paardencoaching
15. Hofnar
14. Levensbeschouwing en leidinggeven
13. Prietpraat
12. Dromen in de klas
11. Werkdruk in het onderwijs
10. Op school gaat het anders
9.   Nog tien jaar te gaan
8.   Een column leren schrijven
7.    Waarom ?
6.    Onderwijsondersteunend personeel
5.    Moeilijke vragen
4.    Empathie
3.    Voorbereiding
2.    Ander speelveld, zelfde werk
1.    Leerling als onderzoeker en adviseur

 

26. Wij missen jullie !

Na de vergadering over het afstandsonderwijs was ze naar haar lokaal terug gegaan. Er waren veel zorgen; over hoe je je leerlingen nu in de coronatijd het beste moest lesgeven; online werken waren ze niet gewend en er moest van alles uitgezocht worden.

Maar wat het meeste speelde was het gevoel van leegte, die lege lokalen en gangen, en vooral: zij en al haar collega’s misten de leerlingen.

Haar collega’s hadden behoefte dit duidelijk kenbaar te maken en  het plan opgevat dit op de ramen van de lokalen door teksten met de wereld te delen: “Wij missen jullie!”

 

Maar iets voelde niet goed; ja, zij miste haar leerlingen ook. Maar terwijl haar collega’s  aan het knippen en plakken waren, trok zij zich in haar lokaal terug en opende haar digitale klassenmap,  waarin ze bijhield hoe haar  leerlingen er voor stonden, niet alleen wat de cognitieve prestaties betreft,  maar vooral emotioneel en sociaal; hoe het thuis was, was het wel veilig, kregen ze daar voldoende steun ?

Als ze maar niet nog meer achterstand zouden oplopen. Wat hadden ze op dit moment juist van haar nodig ?

En dat was het: zij miste óók haar leerlingen, maar die leerlingen waren er niet voor haar. Ze maakte zich zorgen en ze vroeg zich af wat ze voor haar leerlingen in deze onzekere, rare tijd kon betekenen

Weken later kopten de landelijke dagbladen, dat veel leerlingen uit het zicht waren.

Duizenden kwetsbare leerlingen waren “verdwenen’’, onder de radar, geen contact meer mee te krijgen.

“Wij missen jullie” kreeg nu wel een hele wrange betekenis !

 

25.Oom Kees

In onze familie kenden wij de uitdrukking: “Dat is een echte oom Karel-grap !”

Een ouderwetse grap, die niet echt meer kon. Een verjaardag, de ooms en tantes in een kring, en dan had je oom Karel, die een seksistische grap maakte. Tot dat moment was het gezellig geweest, maar na die grap viel er een ongemakkelijke stilte. Waarna de gastvrouw de situatie probeerde te redden en vroeg wie er nog koffie wilde.

De oom keek dan ongemakkelijk de kring rond, had geen idee wat hij verkeerd had gedaan en vervolgens was er dan een tante Miesje die dít weer zielig vond en aan oom Karel vroeg hoe het met zijn jicht ging.

Veel families kenden een oom Karel.

Ik moest daar aan denken toen ik in De Gelderlander van een tijdje geleden het interview van Hanneke Keultjes las met Kees van der Staaij, de voorman van de SGP in het kader van de Tweede Kamerverkiezingen. Een deel van het interview ging over het standpunt van zijn partij m.b.t. abortus. Dat standpunt kennen we, maar
de interviewster vroeg hier nog even op door. Zij stelde (citaat) “In het publieke debat spreken vooral mannen zich uit tegen abortus. D’66 leider Sigrid Kaag sprak u daarop aan toen u een opiniestuk over abortus had geschreven” . De reactie van Van der Staaij was:  “Het is zeker een onderwerp, dat de intimiteit van vrouwen heel bijzonder raakt. Het is goed dat niet alleen mannen daarover het woord voeren”.

Dit was wel een zeer opmerkelijke reactie. Hier werd alles op zijn kop gezet !

Van der Staaij is jurist en staat erom bekend dat hij heel zorgvuldig formuleert. Dit moest een grap van hem zijn. Als ik bij dat gesprek was geweest, dan had ik vast wel zijn glimmende oogjes gezien bij deze woorden. Een grap, maar dan wel een hele slechte. Een oom Karel-grap.

Ik droomde verder boven de krant. Ik zag voor me dat Van der Staaij aan het einde van zijn leven bij de Poort aan kwam. Het duurde even, maar hij mocht toch naar binnen. In de gang voelde hij bij iedere stap dat hij steeds kleiner werd. Hij werd bang. Hij kwam een verblindend witte zaal binnen en zag nog meer kleine kinderen. Ze zaten rond de troon.  Sommigen herkende hij van vroeger als volwassenen. Een aantal had een luier om en een enkeling zoog op zijn duimpje.

“Kom maar bij ons zitten”,  zei God tegen Keesje.  “Dan gaan we eerst een liedje zingen.” Keesje  slikte zijn tranen weg. Hij hield heel erg van zingen; hij dacht aan “Mannenbroeders…! Ziet het teken”  uit de zangbundel van Johannes de Heer en wilde al inzetten, maar iets in hem zei dat dit hier ongepast was. Het voelde niet goed.

 

 

Ze zongen een liedje dat hij niet kende; hij merkte dat God naar hem keek. “Het komt goed, Keesje” zei God.

Zij streelde over zijn bolletje. “Ooit komt het goed; je krijgt een nieuwe kans. Maar voorlopig moet je dicht bij Mij blijven; daarom krijg je hele korte vleugeltjes; je mag niet te ver weg vliegen, want ik moet jou nog veel leren. En onthoud: waar het ten diepste om gaat in het leven is liefde, wijsheid, compassie en vooral: gelijke rechten !  Niet vergeten !”

 

 

 

 

24. Verdubbeling van bezoldiging

Verdubbeling van bezoldiging. Ik proefde deze woorden op mijn tong.  Woorden, die ook nog eens lekker bekten, maar bij verdere lezing van het bericht onder deze kop bleek de smaak toch behoorlijk wrang.

Het betrof een bericht van 25 juni 2020 in de Leeuwarder Courant over een actie van de Raad van Commissarissen  van Zorgpartners Friesland  (overkoepelend orgaan van de zorginstellingen Medisch Centrum Leeuwarden, ziekenhuis  Tjongerschans in Heerenveen en ouderenzorginstelling  Noorderbreedte) die in 2019 onder aanvoering van hun voorman Marcel Wintels, zonder motivatie hun bezoldiging fors had verhoogd, wat een verrassing bleek voor de ondernemingsraad.

Voor Wintels als voorzitter van de RvC was dit niet zo ingewikkeld. Het ging, vond hij,  eigenlijk om drie afzonderlijke zorgbedrijven en niet één en dan kun je je bezoldiging flink verhogen zonder de WNT (Wet normering topinkomens) te overtreden.

In 2015 had hij ook al met dit bijltje gehakt en zichzelf en zijn medeleden verblijd met een opslag van ruim 80 %. Niet kinderachtig.

Nu had de Leeuwarder Courant in het jaarverslag ontdekt dat de gezamenlijke bezoldiging van de raad in 2019 verdubbeld was van €118.000,- naar €238.000,-. Een toelichting ontbrak.

Op de werkvloer en in de afzonderlijke ondernemingsraden en cliëntenraden was men ‘not – amused’: in de berichtgeving werd het ongenoegen omschreven met termen als  ongepast, boosheid, onbegrip, oproer, cynisme.

Inmiddels zijn voorzitter Wintels en vice-voorzitter Verkerk (hoogleraar Zorgethiek) opgestapt, met nog een aantal andere leden van de raad in hun kielzog, hoewel ze nog steeds vinden dat ze gehandeld hebben volgens de wet en de GovernanceCode Zorg. Dat laatste is op zijn minst opmerkelijk want in die code staan toch mooie termen als: maatschappelijk verantwoord handelen, reflectie en transparantie,

Vice-voorzitter Marian Verkerk meldt in een nagekomen reactie in de Volkskrant:

“Hoewel in 2019 ik destijds geen doorslaggevende redenen had om mij te verzetten tegen het besluit van verhoging van honorering, heb ik die thans wel in moreel opzicht. Niemand had kunnen voorzien dat de wereld zo fundamenteel zou veranderen als nu is gebeurd en waarbij vooral ook de zorg in de volle breedte is geraakt. Ik had het gepast gevonden om een moreel gebaar te maken in deze tijd en ik had – ware ik daartoe in de gelegenheid geweest – vervolgens ook voorgesteld aan de RvC de honorering terug te brengen naar het niveau van 2018 en dat ook te doen voor het jaar 2020 waarover nog een besluit moest worden genomen. Ik zal dat dus alsnog nu zelf besluiten.”

Er is natuurlijk niets tegen bedachtzaamheid, en sommige mensen reageren secundair, maar toch is er wel iets voor te zeggen om er voor te zorgen dat je in een split second een afgewogen moreel oordeel geeft.  Zeker als je hoogleraar zorgethiek aan de universiteit van Groningen bent.

Ik ben altijd wel geïnteresseerd geweest in menselijk gedrag en ja, nog meer in de gedachten die daaraan (meestal) vooraf gaan of die achteraf in de vorm van een reflectie gegeven worden.  De zin in bovenstaand citaat  “….en ik had – ware ik daartoe in de gelegenheid geweest – vervolgens ook voorgesteld aan de RvC de honorering terug te brengen….” is een voorbeeld van zo’n reflectie: ik had het wel gewild, maar heb het toen niet gedaan.

En dat is opmerkelijk, want je kunt toch altijd bellen, een mailtje versturen, een appje duimdrukken of gewoon een brief met postzegel op de bus doen ?

En, andere mogelijkheid: je had natuurlijk tíjdens die vergadering in 2019 toch ook op je eigen moreel kompas kunnen kijken en inbrengen dat je -als het geld dan toch op de plank ligt- de vergadertijd niet  wilde besteden aan zelfverrijking, maar aan een uitwisseling over de wijze waarop  je financieel iets voor je eigen personeel zou kunnen betekenen i.p.v. een gesprek over een collectieve greep uit de kas ten eigen bate ?

Zeker in een tijd, waarin jouw organisatie ook toen al  in de rode cijfers zat, er een vacaturestop was en het zorgpersoneel zich het schompes werkte en juist meer handen aan het bed nodig had.

En wat roept dit toch veel vragen op.

Hoe moet je eigenlijk als RvC toezicht houden op anderen als je jezelf niet kunt begrenzen ?

Hoe moet je financieel de zaak in je organisatie op orde houden als je zelf voordoet hoe creatief boekhouden in zijn werk gaat ?

Hoe kun je als hoogleraar Ethiek in de Zorg je studenten- die vast ook  wel zo hun vragen hebben- inspireren en begeleiden bij  ethische keuzes, bijv. hoe te handelen op  basis van ethische principes als rechtvaardigheid en eerlijkheid ?

En wat als je als trainer bij De Baak werkt, het trainingsinstituut voor persoonlijk leiderschap met als directeur Marcel Wintels, dat instituut, met een aanbod van trainingen met ronkende titels als:  High Performance Leadership, Verbindend Leiderschap, Bezielend Leiderschap…….    Hoe gaat zo’n  voortgangsgesprek met je baas dan ? Moet je dan van hem die cursussen schrappen en van een andere inhoud voorzien conform zijn ‘visie’  op leiderschap?

En wordt dit dan het nieuwe aanbod: Hoe word ik een authentieke graaier ? Wat is nodig om een zelfbedienend leider  te worden ?  Hoe inspireer ik als leidinggevende mijn medewerkers bij hun zoektocht naar de mazen in de wet, naar de rand van wat mag ?

Oh, wat veel vragen, heel veel vragen….

 

23. Drie gedichten van Ed Leeflang.

Een hele tijd geleden las ik voor het eerst gedichten van Ed Leeflang. Gedichten over het onderwijs, de leerling, de sfeer in de klas, de leraar. (Op Pennewips plek, 1982)

Gedichten in een taal, die symbolisch is; waarin vooral de sfeer in een klas wordt weergegeven.
Een sfeer waarin leerlingen veiligheid kunnen ervaren, waarin leerlingen voelen dat ze opgemerkt worden, waarin ze mogen zeggen wat ze willen duidelijk maken, waarin fouten gemaakt mogen worden.

Hieronder staan drie gedichten van deze dichter, die ieder ook verwijzen naar talenten van de leraar.
De tekeningen zijn van Sam van Gelder (2019)

 

Ze is zo groot

Ze is zo groot, zo warm, zo zonnig.
Ze haalt haar wijsheid uit een land
waar vuilnisbakken zijn beverfd met bloemen;
’s zomers zeilt zij op haar houten ledikant.

Haar lach vliegt zeer omslachtig
als een fazant bijvoorbeeld door het lokaal,
zo kleurig ook; zij houdt van allemaal
en niemand is alleen gelaten.
Ze kan niet haten.

Op het bord zij waaren en hij hete;
ze is er voor het zijn, niet voor het weten,
naar kennis heeft ze nooit gedorst.
Ze is zo groot, zo warm, zo zonnig;
ze geeft straks heel de klas de borst.

 

Zij is geduldig als de najaarsregen

Zij is geduldig als de najaarsregen
-die blijft de hele dag-

haar klas staat vol met groene planten
en misschien hebben die het hoogste gezag.

Er is geen kind bij haar verlegen
en het kan toevallig altijd wat het mag.

 

Soms moet het werkelijk stil zijn

Soms moet het werkelijk stil zijn,
zij luidt haar kleine bel,
aandacht sneeuwt neer.

Nu nemen alle levenden hun stoeltje
op, zij maken een kring en wachten op
een lettergreep, een zegening,
een inval van een beer.

Ze is een beetje schele fee,
dat geeft haar fluisteren mysteries
mee; (daar gaat er een opeens
genezen).

De zon schijnt welgemoed en
zo rustig langs haar wangen.
Dit is vrede boven de
nieuwsgierigheid, waarnaar ze
grijs geworden, dik van leven
nog verlangen.

Deze gedichten roepen bij mij  het beeld op van een onderwijzeres,  die er met haar persoon ‘is’  voor de leerling, voor de hele groep:  niet sterk voorschrijvend, wel ondersteunend, niet belerend, wel vertrouwen gevend, niet zakelijk kil, maar warm, niet beperkend, maar kansen en mogelijkheden biedend.
En daarnaast en dan wordt het op een aangename manier spannend: ze is ook een beetje raar, een ‘original’ , een leuk, gek mens, extravert. Iemand, die voor later als de kinderen volwassenen zijn geworden, kleurrijke en positieve herinneringen achterlaat. Herinneringen, die verlangend terug gaan naar het verloren paradijs.

Misschien wel  terug naar weldadige momenten waarin ze even opgetild werden uit de werkelijkheid, die misschien wel gekleurd werd door armoede en ziekte.
Bij deze juf is het niet erg als je fouten maakt, je mag zijn wie je bent, je hoeft niet verlegen of bang te zijn, de juf  ís er voor jou en verliest nooit haar geduld.
Geen kind is bij haar verlegen, het voelt zich thuis, weet dat het geaccepteerd wordt, dat wat hij doet goed is.
Alles kan hier, niets is gek, je merkt dat ze op je gesteld is, op alle kinderen trouwens.
Ze heeft veel in huis: ‘niemand is alleen gelaten’, ieder krijgt aandacht. Ze is niet zozeer geïnteresseerd in wat je goed kunt, en of je het wel  allemaal geleerd hebt, maar veel meer in wie je bent; ze laat je niet in de steek, er is liefde in overvloed , voor iedereen.

En vanuit deze beelden spreekt een speciale vorm van  professionaliteit, die niet zozeer te maken heeft met bepaalde kennis, maar veel meer in de buurt komt van gevoel hebben voor de drie-eenheid leraar-leerling-situatie in het ‘hier en nu.’

En dan gaat het over verbinding hebben met de achtergrond van de leerlingen,  gevoeligheid voor humeuren, voor sfeer, voor het onuitgesprokene onder de oppervlakte.
Over een grote opmerkzaamheid,  zich kunnen inleven in de leerling, de flexibiliteit om het voorgenomen programma met creatieve niet voor de hand liggende interventies om te gooien, omdat iets zich aandient dat veel belangrijker is.
En over de moed hebben een les stil te leggen en voorrang te geven aan datgene wat op dat moment speciale aandacht nodig heeft.

 

 

22.Actieonderzoek als vorm van praktijkonderzoek

“Ik heb flinke stappen gemaakt met mijn actieonderzoek, het gaat nu echt de goede kant uit, was er eerst vanuit gegaan,  dat mijn aannames klopten, maar dat was helemaal niet het geval”.

Een mailtje van Ann; ik glimlach; dit is Ann ten voeten uit, te snel willen en je niet afvragen of de route klopt.

Met plankgas vooruit….., ook wanneer dat niet handig is.

We hadden regelmatig besproken dat het zaak is om steeds weer voor jezelf de vraag te beantwoorden: Hoe weet ik zo zeker dat het is zoals ik denk dat het is.

Op dit moment is ze bezig met een innovatietraject in haar school in het kader van activerende didactiek; als leidinggevende  zit ze in de stuurgroep, die de vinger aan de pols houdt, samen met  een aantal teamleiders, docenten en leerlingen uit 5 en 6 vwo. Ik heb ze begeleid bij de opstart van hun gezamenlijk actieonderzoek in het kader van dit innovatietraject.

Op basis van systematisch onderzoek en reflectie op wat boven tafel kwam, hebben ze hun verbeteracties geformuleerd en uitgevoerd. Inmiddels heb ik me teruggetrokken, ze kunnen zelfstandig verder, kennen de werkwijze van actieonderzoek. Ze hebben elkaar gebruikt als ‘critical friend’ , uitgedaagd, ondersteund en kennis gedeeld. De bijeenkomsten met hen gaven mij en henzelf ongelofelijk veel energie.  Niet alleen omdat er wezenlijke vooruitgang werd geboekt, maar vooral ook omdat de participatie van de leerlingen een duidelijke meerwaarde had. Zij konden als geen ander aangeven, ook op basis van onderzoek bij hun eigen klasgenoten, wat hen aan het werk hield en wat hen uitdaagde om te leren.

Je eigen vooronderstellingen niet checken.  Dat was het geval toen de stuurgroep er voetstoots van uit ging, dat een aantal secties zou afhaken. Het tegendeel bleek waar.

Gelukkig was Ann op tijd  ‘bij de les’: op basis van een aantal interviews (onderzoeksmatig handelen !!) wist ze nu beter.

De waarde van actieonderzoek had zich weer bewezen.

Resultaat: een betrokken club , die om de voortgang te garanderen al een planning gemaakt heeft voor het komend jaar: wat ze gaan doen,  met welk materiaal, welke vakken gaan samenwerken en hoe de ‘concerns’ van de leerlingen hierbij een rol kunnen spelen. Verder op deze weg met steeds in hun achterhoofd het zinnetje: “Is het echt zo als ik denk dat het is en hoe weet ik dat zo zeker ?”  Actieonderzoek als attitude, een permanent cyclisch proces. In didactiek, in begeleiding, in leidinggeven.

 

 

21.Haiku’s in coronatijd

Een haiku in het coronajaar 2020:  Zorgen van een vierjarige.

Steeds weer inprenten:
Oma niet gaan knuffelen
Want dan gaat zij dood

Een haiku in het coronajaar 2021: Dromen denken doen

Dromen over straks
Denken over nadenken
Doen wat moet gedaan

 

 

20.Houdbaarheid

Ze kwamen regelmatig bijeen: een groep zeer ervaren directieleden.

Doel van de bijeenkomsten was  om greep te houden op het werk, lastige situaties te bespreken, oplossingen te bedenken.

De persoonlijke verhalen getuigden soms van ongemakkelijkheid: op afstand komen te staan van het eens zo vertrouwde team en daarmee niet uit  de voeten kunnen; verstandig om moeten gaan met iemand, die waarschijnlijk had gefraudeerd, maar waar –nog-  geen sprake was van zekerheid; het terughalen van iemand die –ten onrechte- op non-actief  was gezet; bedreiging door een ouder, een steekpartij.

 

In al deze verhalen kwam ook de houdbaarheid aan de orde. Eigen houdbaarheid wel te verstaan; hoe lang kun je mee als schoolleider ? Wil je mee, eigen keuze. Mag je mee, keuze van de ander: het team, de Raad van Toezicht.  Welke signalen moest je op tijd door hebben ?

K. vertelde dat hij zich nog niet zo lang geleden betrapte op een rekensommetje: nog 3 jaar en dan kon hij er uit. Eventueel eerder als de mogelijkheid zich voordeed. Zijn vrouw Rita zou het prima vinden. Genoeg te doen samen.

En ook zijn docenten gaven signalen. Ze hielden hem soms een spiegel voor zonder dat ze dit in de gaten hadden. Bijv. als hij soms iets te snel door de bocht ging en aangaf dat bepaalde werkzaamheden toch echt niet zo ingewikkeld of tijdrovend waren als werd gesteld.  Dan keken ze hem peinzend aan en kapten het gesprek af.

De collega-schoolleiders knikten; er was sprake van herkenbaarheid.

Een nieuwe periode leek aan te breken, met een ander uitzicht.

 

19. Afscheid

Hij was een van mijn eerste leidinggevenden -we spreken over ruim 30 jaar geleden-  kleurrijk, niet bang de confrontatie aan te gaan, soms ongenuanceerd, wist veel van zijn mensen, gaf vertrouwen en hechtte sterk aan de opvatting dat leerlingen het beste leren als zij prettig onderwijs krijgen: uiteraard moet je wel  eisen stellen, maar vooral ook weten wat er leeft onder het jongvolk en aansluiten bij wat een leerling vooral wél kan. Daar in het hoge noorden bleef hij  trouw aan zijn Brabantse tongval: “Da kunde ge nie maoke ! “ ,   als de grens overschreden werd.

Een aantal scholen verder en ervaringen rijker treffen we elkaar vele jaren later weer: hij inmiddels directeur van een grote vmbo-school en weer terug in het Brabantse en ik als begeleider in een ondersteuningstraject op zijn school.  Hij is er in geslaagd een  – in mijn ogen-  droomschool neer te zetten: praktijkgerichte werkplekken, waar de leerlingen ‘leren door doen’ in  nagebootste situaties uit de werkelijkheid.

‘Kom je ook op mijn  afscheidsreceptie? Het wordt vast leuk, met leerkrachten, die van alles en nog wat gaan doen, niet al te officieel” .  Terwijl ik de datum in mijn agenda noteer,  denk  ik aan het kerstontbijt met de leerlingen op de school, waar wij toen beiden werkten: buiten motregen en een graadje of 13  boven nul, een volle aula met mooi gedekte ontbijttafels, gordijnen dicht en veel kaarslicht, leerlingen kletsend, stukjes opvoerend, lachend, applaudisserend. 

 

Aan het eind van de bijeenkomst gaan de gordijnen  en de buitendeuren  open en zien we de witte struiken rondom de school. Sneeuw ? Hoe kan dat  ? De vrijwillige brandweer heeft hard gewerkt. Een ‘beschuimde’  Kerstman op een zwaar ronkende motor stuitert het podium op en wenst ons een fijne kerstvakantie ! Hij grijnst en geniet van  de opwinding en het tumult.

En nu zijn afscheid; ik ben benieuwd !

 

 

 

18. Verandering

S. (6 jaar) vraagt of ik mee naar boven ga om zijn nieuw bureau te bekijken. Op zijn kamer gekomen, zeg ik: ‘Prachtig bureau en ik zie dat er nog meer veranderd is; een nieuwe boekenkast en je auto’s staan nu ook op een andere plek”.

“Ik ben zelf ook veranderd”, zegt hij. “Ja”, beaam ik, je bent weer een paar centimeter gegroeid”.

“Nee”, zegt. S, “ik kan nu lezen”.

Hij haalt een boekje uit zijn boekenkast en we gaan naast elkaar op zijn bed zitten.

Dan gaat hij mij voorlezen: “ROOS, BOOM, VIS”.

 

 

17. Een haiku leren maken

俳句

Een haiku maken
Dat is niet gemakkelijk
Het moet toch lukken

Gewoon klein houden
Het liefst met gevoel en zo
Dus vrij eenvoudig

Niet alles zeggen
Een beetje natuur er in
Iets van een seizoen

Maar waar begin je ?
Voor jou is dat een makkie
Woorden noteren

Die luchtig klinken
Of juist een beetje ernstig
Maar altijd raken

Ik probeer het toch
Niet geschoten, altijd mis
Potlood en papier

Gewoon voor de lol
En wat is er mis met mis ?
Het zijn maar woorden

Die al samen zijn
Het hoeft niet in een bundel
Glimlach is genoeg

Gewoon voor mijzelf
Tijd die lekker lui verstild
Geeuwend in een hoek

Inval met een klem
Mistdromen en een spitsvondst
Flarden met een lijn

Dit lijkt mij genoeg
Weg met potlood en papier
Na zoveel versjes

 

16.Paardencoaching

Paarden spiegelen je (onbewust) gedrag. Goede lessen krijg je soms op de meest onverwachte plaatsen. Een manege kan een bijzondere leerervaring bieden. Om te overleven verbinden paarden zich van nature aan authentiek gedrag. Ze voelen dwars door ieder masker heen wat iemand werkelijk bedoeld. Ze voelen of iemand een leider is die het volgen waard is.

Leidinggevenden willen dat mensen in beweging blijven, een bepaalde richting inslaan of volgen. Ze zoeken daarbij zorgvuldig naar de balans tussen sturen en beleven, tussen controle en ruimte geven. Desondanks kan het gebeuren dat mensen niet reageren zoals de leiders verwachten. Iets in hun manier van presentatie of optreden, staat succes in de weg. Ruud Knaapen gebruikt paarden als levende spiegel die onbevangen en onbevooroordeeld feedback geeft.

Ruud: “Om te overleven verbinden zij zich van nature met authentiek gedrag. Onder  authenticiteit versta ik dat iemand handelt in overeenstemming met zijn eigen unieke kwaliteiten, beperkingen en belevingen. Paarden geven direct en zonder complicaties inzicht in onze specifieke wijze van communiceren met anderen. Ze geven trefzekere en spontane reacties op gedrag van de deelnemers in (leiderschap)trainingen.”

Juist de non-verbale communicatie is bij een paard erg belangrijk. Verbaal is het zelfs zo dat hoe harder je schreeuwt, hoe minder invloed je op een paard uit kunt oefenen. Na een korte instructie over de achtergronden van het paard en zijn taalgebruik gaan deelnemers vrij snel met het paard aan de slag. In veel gevallen reageert het paard al direct, wanneer een deelnemer de afgezette ruimte betreedt. Bij een deelnemer die zich niet altijd bewust is van de ruimte die hij inneemt ten opzichte van anderen zal het paard wellicht net dat stapje achteruit maken, net als de collega.

Communiceren en leidinggeven horen onlosmakelijk bij elkaar. Non-verbale signalen, die hun oorsprong hebben in iemands innerlijke kracht spelen daarbij een grote rol. Medewerkers  pikken die signalen, vaak onbewust, op en reageren. Inzicht in die signalen betekent beginnen met begrijpen waarom mensen anders reageren dan wat de bedoeling was. “Paarden leggen die innerlijke kracht, of de verwrongen wijze waarop die wordt ingezet, feilloos bloot”, geeft Ruud aan. “Voor de deelnemers levert deze confrontatie met het paard hele persoonlijke feedback en zinvolle reflectiemomenten op. De neutraliteit van het paard verhoogt daarbij de acceptatie van de deelnemers.

Informatie: www.Wind.nu

 

15.Hofnar

“Ik zoek in mijn school voortdurend het debat op; ik maak provocerende opmerkingen, zodat ik reactie krijg. Zo word  ik uitgedaagd om mijn eigen opvattingen en overtuigingen tegen het licht te houden. Als leidinggevende moet je je eigen ‘tegen-ander’ organiseren om scherp te blijven”.

De leidinggevende die hier aan het woord was, ontmoette ik een tijd geleden op een congres. Op zijn school waar ik regelmatig kom, vinden inderdaad stevige debatten plaats.

Ik dacht na, proefde het woord “tegen-ander” en merkte dat dit meerdere smaken had: prikkelend en  uitnodigend, maar ook strijd en tegenwerking.

De tegen-ander: iemand, die de ander een spiegel voorhoudt. In vroeger tijden had je aan het hof  iemand, die speciaal aangesteld was om suggesties te doen, opmerkingen te plaatsen, gedrag te laten zien waarmee situaties aan de kaak werden gesteld: de hofnar. De hofnar zette de wereld op zijn kop. Zodat vanuit een ander perspectief naar vraagstukken kon worden gekeken. Zodat oplossingen, die niet voor de hand lagen binnen handbereik kwamen. Zodat transformatie kon plaatsvinden.

Niemand anders kon dit straffeloos doen. De speciale positie van de hofnar maakte het mogelijk dat zaken duidelijk werden, dat díe vragen gesteld werden, die gesteld móesten worden.

Heeft u al een hofnar ?

 

 

 

 

 

14. Levensbeschouwing en leidinggeven

In mijn werk zie ik veel leidinggevenden, die  aspecten van hun levensbeschouwing  onbewust of bewust laten doorwerken in hun opvattingen over hoe je zou moeten leidinggeven en zelf nadrukkelijk  zoeken naar mogelijkheden om  deze opvattingen om te zetten in handelen  op de werkvloer:  in het begeleiden  – “vermanen, bemoedigen en troosten”  – van hun medewerkers.   G. is daar een voorbeeld van. “Ik behandel mijn mensen verschillend, ook al zijn ze gelijkwaardig”,  zei hij, “Wat voor de één geldt, gaat niet altijd op voor de ander. Ongelijke monniken, ongelijke kappen. Docenten moeten rekening houden met de verschillen, die er tussen leerlingen zijn. Dat geldt ook voor mij t.a.v. mijn medewerkers; ik moet goed kijken, goed afstemmen, het geknakte riet niet verbreken”.

Ik moest daaraan denken, toen ik de samenvatting las van het promotieonderzoek van Ton van den Belt, die samen met  Joop Moret in 2010 promoveerde op onderzoek naar  management en levensbeschouwing.  De onderzoeksvragen waren: Bestaat er een verband tussen een al dan niet christelijke levensbeschouwing  van managers (uit verschillende branches)  enerzijds en hun opvattingen  over de stijl van leidinggeven en het door hen gevoerde HRM-beleid anderzijds ? En: wijkt een manager  met een orthodox-protestantse geloofsoriëntatie af van de manager  met een andere geloofsoriëntatie qua opvattingen over de stijl van leidinggeven en HRM-beleid ?

Alle managers bleken  ongeveer even sterk gericht te zijn op prestaties, effectieve aansturing en controle van werknemers. Maar ging het om commitmentgericht humanresourcesmanagement en mensgericht leiderschap, dan bleken de opvattingen van de protestantse managers wel af te wijken van de rest. Verklaring: Ze werken meer met gezag en minder met gelijkwaardigheid, ze hechten aan de hiërarchie en ze hebben met  vertrouwen geven aan medewerkers meer moeite dan katholieke en niet-christelijke managers.

Ik vroeg me af of dit ook  geldt voor managers in het onderwijs, een branche waarin  het doorgeven van waarden en  rolmodel zijn voor je medewerkers erg belangrijk is.

Vertrouwen geven aan je leerkrachten, mogen leren van je fouten,  feedback willen hebben  van je mensen, allemaal  kenmerken van een professionele cultuur waarover we het in het onderwijs graag hebben. Het creëren van een minimaatschappijtje als oefenveld voor leerlingen voor later is een uitdaging. Het gaat er dan om de kern van je  “zijn”  en  hoe je zou moeten leidinggeven én wat je daarvan concreet maakt in de praktijk van alledag met elkaar in overeenstemming te brengen. Geen geringe klus.

 

13. Prietpraat

Onze kleinkinderen leveren ons met hun uitspraken regelmatig stof tot nadenken.

In de loop van de tijd hebben we een rood notitieboekje aangeschaft om uitspraken van hen vast te leggen. Om nog eens te herlezen, om met andere opa’s en oma’s te kunnen delen of natuurlijk met de ouders en wellicht ook voor later, voor henzelf, wanneer ze de onbevangen prietpraat ruimschoots ontstegen zijn.

Hun uitspraken verwijzen de ene keer naar een nauwkeurige observatie, een andere keer naar het zoeken naar plausibele verklaringen, of naar een duidelijk statement waar niet aan te tornen valt.

Een kleine selectie uit ons ‘rode boekje’:

 

Doodgaan

De opa van een klasgenootje van onze kleinzoon  (5 jaar) is overleden.

Aan tafel vraagt hij boos en verontwaardigd: “Waarom gaan mensen dood en wie heeft dat bedacht ?!”

 

Nadenken

S. zegt: “Oma, ik kan zien wanneer pappa en mamma nadenken”. “Hoe zie jij dat dan ? “ vraag ik.

“Dan kijken ze naar een plaats waar niets is”.

 

De essentie

Als de kleinkinderen bij ons logeren willen ze weer gemeten worden. Dit is vaste prik en de deurpost geeft hun groeisprinten aan.

We noteren de lengte van S. die ruim een jaar jonger is dan zijn broertje, maar inmiddels een paar millimeter groter.

S. relativeert dit  zelf onmiddellijk: “Het is niet belangrijk dat je gróter bent. Het is belangrijk dat je bestáát !”

 

Probleem

De drie kleinkinderen zitten bij ons achter in de auto.

We horen P. zeggen: “Ik denk niet dat ik naar de hemel ga”.

We draaien de autoradio wat zachter.

J. reageert: ”Ik wel, ik geloof wel in de hemel, alleen ik weet niet hoe je er ín komt !”

“Ja, dat weet ik ook niet”, zegt zijn broertje van 6 jaar.  “Daar denk ik al mijn héle leven over na !”

 

 

 

12. Dromen in de klas

Waar binnen en buiten
Samen zijn
Maar nooit bij elkaar

Waar je blik dáár is
En jijzelf hier

De plek daar achter
waar je nooit
kunt zijn

want daar achter
is dan hier

 

 

11. Werkdruk in het onderwijs

De telefoon, zit in de file
Vang jij de groep op ? Ja, geen punt
Zie je straks, haast je niet
Vlug vlug snel snel

Ben jij er niet: ik begin alvast
Doe ik het eerste, jij het tweede
Leg het wel uit, maak geen haast
Vlug vlug snel snel

De telefoon, ben jij daar ?
Ja, ik ben hier, ik ben ziek
Dan vang ik op, blijf rustig liggen
Vlug vlug snel snel

Eigen tempo, rustig aan,
ziek goed uit
hebben straks meer tijd misschien
Vlug vlug snel snel

Achterstand, extra materiaal
Nog lijsten invullen, oudergesprek
Red het niet, de tijd is op
Vlug vlug snel snel

We beginnen volgende keer eerder
als het lukt en meezit
En niets er tussen komt,
Vlug vlug snel snel

 

 

 

10. Op school gaat het anders

“Ok, vooruit, dan gaan we nu naar oma toe”, had opa gezegd. Oma had zich verkleed in zwarte kleren en was weggegaan. Naar een concert, had ze gezegd.

Wij hadden ons ook verkleed met de spullen uit de verkleedkist; Sam, mijn broertje van 5 had nog een blauw petje op waaraan een geel kwastje bungelde en ik een oranje ijsmuts met UNOX erop. Ik kan al lezen.

Ik wist niet wat een concert was, maar opa zei dat mensen dan samen gingen zingen en oma deed ook mee. Leuk ! Dat deden we op school ook, misschien mocht ik ook wel meedoen!

In de auto zei opa dat we niet mochten praten bij het concert . “Waarom niet ?” vroeg ik. Ze maken een opname, een cd, zei opa en dan moet je  geen gepraat er doorheen horen. Tjonge, een cd ! Cool ! Het moest dus wel stil zijn; bij ons op school was het nooit stil.

“Maar als je dan moet hoesten ?” zei Sammetje. Ja, daar had ik nog niet aan gedacht. Sam keek een beetje bang.

“Dan moet je het zo doen, dat niemand het hoort”, zei opa. “Dan hoest je gewoon in je jasje”.

Ik keek opzij, Sam maakte zijn jasje open en begon alvast te oefenen. Beetje kinderachtig, vond ik, maar ja, ik was al 6 ½.

Bij het gebouw waren nog meer mensen, het was koud, ik was blij dat ik een muts op had.

Opa wees op een mevrouw bij de deur. “Dat is de dirigent”, zei hij.

“Wij gaan naar oma kijken !” zei ik tegen haar. “Dat treft”, zei ze, die kan mooi zingen, die staat vooraan, dus die kun je goed zien”. Ik zei niets. Ik had oma wel eens in de douche horen zingen, maar daar vond ik niets aan. Het klonk een beetje raar.

Van een meneer kregen we een boekje, maar daar stonden helemaal geen plaatjes in. We mochten in een bank zitten achter een deurtje, dat deurtje kon niet op slot. Toen kwam er een optocht van mensen binnen en oma was er ook bij, ze keken niet blij. De mevrouw begon met haar armen te zwaaien en toen begonnen ze allemaal te zingen.

Die liedjes kende ik niet, wij zingen hele andere liedjes op school !.

Ik keek naar Sammetje, die was tegen opa in slaap gevallen. Ik gaapte….

 

 

9. Nog tien jaar te gaan

Zuchtend had hij op zijn laptop de uitnodiging voor de tweedaagse met directie en teamleiders gelezen. Hij maalde niet om de organisatie;  had zijn handen al vol aan zijn eigen team.

Waarom je dan nog bezighouden met boven-schoolse reorganisaties of  scholingsvraagstukken  ?

Cursussen had hij al genoeg gedaan; het meeste was hetzelfde; oude wijn in nieuwe zakken en met al die informatie veranderde zijn team heus niet. Dat was nog eens een groep lastpakken bij elkaar. Dan zijn  carnavalsvereniging !   Een prima club, en daar werd hij tenminste nog gewaardeerd.

Uit de keuken hoorde hij zijn vrouw roepen of hij koffie wilde; natuurlijk wilde hij koffie, dat wilde hij op dit tijdstip al 30 jaar; waarom zou dat dan nu anders zijn ?  Hij gaf geen antwoord en dacht terug aan het gesprek van vanmiddag met Bert of Bart, of hoe heette die cursustrainer ook al weer.

Ja, die had hij mooi kunnen overtuigen van zijn grieven. Watjes, die trainers, die vrouw die erbij was helemaal; geen grammetje vet aan het lijf. Ja, dan Truus van het café ‘t Zuupke, daar had je je beide handen aan vol.

En die trainster kende haar plaats niet eens, moest zo nodig die Bert of Bart steeds weer aanvullen.

Zijn vrouw zette de koffie voor hem neer. Waarom slofte ze zo en waarom was ze altijd zo slecht gekleed ? Nee, híj zorgde er wel voor dat hij goed voor de dag kwam. Goed jasje,  dito broek. Dat was hij wel aan zijn status verplicht  als directeur  van een grote school. En tot nu toe was zijn strategie ook succesvol gebleken: beetje buiten schot blijven, wat verbondjes aangaan, beetje de boel jennen op het juiste moment om de aandacht af te leiden, meebewegen met de coach, die hij had en vooral niet teveel zeggen. Wat je zei, dat kon altijd tegen je gebruikt worden of je zat er aan vast. En dan waren de rapen gaar ! Het was toch al allemaal behoorlijk complex.

Nu ook weer met dat opbrengstverantwoordelijk of resultaatgericht werken of hoe dat ook maar heette. Hij moest zorgen dat het niet al te SMART werd, ook al weer zo’n term-  want dan hing hij. Hoe kon hij uit die afrekencultuur  komen ? Vroeger toen hij hoofdonderwijzer was, was het allemaal anders. Je wist wat je moest doen en met wie en je kon je eigen gang gaan.  De inspecteur kwam een keer langs en dat was dat. En: je kreeg respect ! Moest je nu om komen. Zijn stoel trilde nog na van de potenzagerij.

En dan morgen die teambijeenkomst; het was toch niet alleen zijn schuld dat het de vorige keer volledig uit de hand was gelopen ? Nou, als ze een excuus  wilden horen, dan  konden ze dat krijgen.

Nog ruim 10 jaar te gaan, hoe overleefde hij dat ? ‘Of hij scholings-of loopbaanwensen had’, had zijn leidinggevende gevraagd. Geen idee; zijn loopbaan was nooit gepland, nooit bewust gewenst, nooit over nagedacht, het was gelopen zoals het gelopen was. Hij zat nou op deze stoel en wist allang hoe de hazen liepen.  Maar dat kon hij natuurlijk niet zeggen. Volgende week zou hij een ‘verantwoord voorstel’  formuleren. Iets met  ‘ontplooiing’  en ‘in dienst van de lerende organisatie’ erin , zoiets; dat klonk altijd goed. Als het maar vaag was. Kon hij weer een poosje mee vooruit.

Hij stond op. ‘Ga je nog weg ?’, vroeg zijn vrouw zuchtend. Domme vraag; vergadering van de carnavalsvereniging, dat wist ze toch ?

Hij schopte zijn pantoffels in een hoek en pakte zijn jas van de kapstok. Op naar de kroeg; hopelijk was Truus er.

 

 

8. Een column leren schrijven

Het hoge gebouw van de universiteit, dezelfde draaideur, dezelfde balie als toen. Ik kwam dichterbij en twijfelde even. Was híj het ? Daar, bij de receptie ? De man ging door met langzaam typen. Ik bleef staan en vroeg: “Kunt u mij zeggen waar de workshop columnschrijven is ?”
Met tegenzin maakte hij zich los van zijn toetsenbord.  “Van Thomas Verbogt”,  hielp ik.
“Die ken ik niet”, zei hij nors.  Hij  rommelde onwillig in een stapeltje papieren. “Nee, niet bekend”.
“Die workshop valt onder het thema Cultuur op de campus’, hield ik vol. Zijn tegenzin leek groter te worden.

Twintig jaar eerder. Hetzelfde hoge gebouw, dezelfde draaideur. Ik had een sollicitatiegesprek en meldde me bij de balie met de norse man.   “Kunt u me zeggen waar kamer 19.02 is ?” vroeg ik.  De man bleef schrijven. “Die kant uit, trap op”, bromde hij, zonder op te kijken van het rooster dat hij met pen invulde.

Mijn gedachten waren bij het komende gesprek met de commissie.

Ik liep verstrooid naar de trap en begon mijn klim. Bij de vierde  verdieping  realiseerde ik mij:  nog vijftien te gaan!  Na enig zoeken vond ik de lift.  En had nog net genoeg tijd om op adem te komen.
Ik werd aangenomen en werkte daar twee jaar.  Met collega x was het gezellig kletsen. Zijn kamer was naast die van mij en we stonden op de gang wat grappen uit te wisselen. Hij met zijn onafscheidelijke pijp. Ja, van een rookverbod was toen nog geen sprake. Uit mijn ooghoek zag ik de norse man aankomen. Woedend. “Wilt u niet roken, en zeker niet onder het brandalarm”, brieste hij.  “Ik heb de lift buiten werking moeten stellen en het is geen pretje al die trappen naar boven te moeten rennen”.  

Hij had het gevonden. Workshop columnschrijven, kamer 2.12.
“Van Thomas Verbogt ?” wilde ik toch zeker weten. “Nee”, antwoordde hij, “het is bij Lucy, die heeft tenminste de sleutel opgehaald”.
“Die ken ik niet”, speelde ik nors.

De workshop was afgelopen. Ik liep naar de uitgang  en keek bij de deur nog even over mijn schouder naar de balie. Hij zat er nog. Rimpel in voorhoofd. Ik glimlachte. Bedankt, dacht ik. Voor het idee voor de column.

 

 

7. Waarom ?

J. logeert bij ons. Hij heeft al een paar keer een ‘waarom’-vraag gesteld en opa antwoordt zo goed mogelijk.

Dan, met een grijns: “Opa, waarom stel ik zoveel waarom-vragen ?

 

 

6. Onderwijsondersteunend personeel

Je trok met je been, je liep moeilijk, maar ondanks dat werkte je snel. Je  had een eigen kamer, een hok eigenlijk, waar de apparatuur stond opgestapeld en uitgestald. De apparatuur, die jij beheerde. Ook de tv’s  met videorecorder op verrijdbare karren. Ja, dit is lang geleden. Die verrijdbare karren, klaargezet voor ons om mee te nemen naar ons  leslokaal. We hadden nog geen smartboard. Soms waren de karren  allemaal in gebruik.

Tegen mensen van onze vakgroep  zei je: “Kijk, dat briefje op die televisie daar in de hoek: DEFECT.  Ís niet zo, ssst….. niet verder vertellen, kun je zó gebruiken”.

Ja, je  trok ons voor. Wij konden op je rekenen, je schoot te hulp als dat nodig was, deed alles om ons goed te ondersteunen, legde spullen klaar, bekeek zelfs de videobanden en vertelde ons over de inhoud en gaf er je mening over.

Er ging veel in jou om.  Je wist veel, je las veel, je dacht na, filosofeerde over het leven, over hebben en zijn, over buitenkant en inhoud, over accepteren wat je moet dragen,  over verlangen en rust.  Jouw hobby was het verzamelen van aforismen; die  wisselden we samen uit,  we  spraken daar over.

Je had het niet makkelijk: je tobde met je gezondheid, je was fysiek niet sterk, je had een problematisch verleden dat jou nog steeds parten speelde; er was sprake van verlating en eenzaamheid.

Jij maakte deel uit van het gilde van het OOP: een belangrijke groep in iedere onderwijsinstelling met als kerntaak dienstverlening in optima forma, voor mensen, die soms ongeduldig zijn, laks zijn, die haast hebben, er van uit gaan  dat dingen  altijd perfect en snel voor hen geregeld worden.

Een deel van dit gilde, de conciërges, de kantinemedewerkers, de  schoonmakers doen op de achtergrond hun werk. De salarissen zijn laag, de waardering voor hun werk zelden geuit. Die groep komt wel eens te kort. Jij kwam tekort.

En op een dag was je er niet meer.

“Jinsels te koart dwaen”,  zeggen ze in Friesland.

Ach Hil, het is lang geleden, maar ik denk eigenlijk nog best vaak aan je.

 

 

 

5. Moeilijke vragen.

J. vraagt: “Oma, waar in mijn lichaam zit mijn ‘ik’ ?”

Hij geeft zelf het antwoord: “Ik denk in mijn hoofd,
en als ik slaap denken mijn hersens dan ook ?”

 

4.Empathie

Een tijd geleden kwam in een tv-programma een onderzoeker aan het woord, die uitlegde hoe het zat met de hersenen van zware criminelen, zoals seriemoordenaars. In hun hersenen wordt ter hoogte van de voorkwab een afwijking gevonden, die te maken zou hebben met  de mate waarin iemand in staat is empathisch te zijn: te kunnen voelen wat de ander voelt.

Ook ‘normale’ mensen werden onderzocht en een deel van hen bleek ook de hier genoemde fysieke kenmerken te hebben.  Dat zij niet overgingen tot agressief crimineel gedrag had m.n. te maken met factoren zoals geboden veiligheid in de vroegere gezins- en opvoedingssituatie en het vermogen hun impulsiviteit te beheersen.

Ook in het management van bedrijven kom je soms mensen tegen die weinig empathie vertonen en vooral gericht zijn op eigen belang. Kenmerken van deze managers volgens de onderzoeker: een vlotte babbel, intelligent, charmante uitstraling, uitstekende beheersing van het managementjargon,  goed kunnen intimideren en manipuleren en intellectueel in de ander kunnen kruipen en na kunnen gaan wat de ander denkt.

Opvallend is dat zowel de bedrijfsresultaten als het vermogen tot samenwerken  in een door dit type manager geleid bedrijf rampzalig zijn. En dat wil je natuurlijk niet hebben.

Als je bedrijf door zo’n  topmanager geleid wordt, wat staat je dan te doen ?  In de eerste plaats als betrokken medewerker scherp letten op signalen van de mensen in de top, die wijzen op verrijking van zichzelf i.p.v. verbetering van de  organisatie. Voorbeelden genoeg:  na aanstelling meteen de bestuurskamer grondig laten verbouwen, aanschaf van een dure auto op kosten van de zaak, een eigen parkeerplaats of een riante beloning voor zichzelf regelen en het zgn. sinterklaasgedrag: het uitdelen van nutteloze speeltjes aan de medewerkers, om deze aan zich te binden én vanuit de strategie: hier kan ik straks weer wat voor terugvragen.

De medewerkers, die dit gedrag signaleren,  kunnen de handen ineen slaan, moed tonen en dit gedrag aan de kaak stellen.

Verder zouden Raden van Toezicht  hier extra alert op moeten zijn, zowel intern naar elkaar toe als m.b.t.  degenen waarop zij toezicht houden.

En voorts  ligt hier een mooie  taak voor werving- en selectiebureaus die topmanagers headhunten.

Je zoekt een daadkrachtig iemand die de boel moet gaan saneren ?  Juist dan zul je alert moeten zijn in je werving en selectie  en na moeten gaan of de persoon in staat is om  zich op gevoelsniveau in te leven in de ander.

Niet of laag gescoord op de factor empathie ? Niet voordragen voor benoeming.

Niet in staat in een persoonlijk verhaal te vertellen over hoe hij morele waarden als bijvoorbeeld rechtvaardigheid in zijn vorig werk heeft geconcretiseerd ?

Niet mee in zee gaan !

Hier hebben we de E-factor te pakken: empathie als noodzakelijke kwaliteit voor goede bestuurders en leidinggevenden.

 

3. Voorbereiding

Omdat S. slist gaat hij 1x per week naar de logopediste.

Deze keer mag zijn broertje J. mee. De ‘les’  begint, maar de logopediste moet eerst nog 2 A4tjes met plaatjes knippen en plakken. Dat duurt even.

De kinderen kijken toe.

Dan zegt J. luid en duidelijk en bijna bestraffend: “Had u dat van tevoren niet kunnen doen ?”

 

2. Ander speelveld, zelfde werk.

‘Weet je’, zei hij,  ‘je moet leren dat ontwikkelingen in het onderwijs  langzaam gaan. Het gaat om volhouden. En dat je steeds moet blijven zoeken naar antwoorden op de vragen van de weerbarstige praktijk. Niet comfortabel terugvallen op routines. Die zijn vaak  blokkerend  voor het verbeteren van de kwaliteit’.

We zaten op het terras van Het Open Meer, ieder een wijntje en we hadden net uitgebreid gesproken over zijn komend afscheid als schoolleider. Dit was zijn laatste jaar.

Ik kende K.  van de startcursus ‘Directeuren in het onderwijs’, die ik in de tachtiger jaren gaf.   Net begonnen in zijn nieuwe functie als directielid, -nadat hij zo’n 10 jaar biologieles had gegeven op een brede scholengemeenschap-  had hij heel veel vragen.

Leidinggeven is ingewikkeld. Het veronderstelt dat je weet  waar je staat en wat je wilt met het onderwijs, waarvoor jij de voorwaarden moet realiseren. Waar alle actoren ruimte en veiligheid nodig hebben. Het vraagt om lef om voor de troepen te gaan staan en aan te geven, wat jij belangrijk vindt.  Om vervolgens de dialoog aan te gaan, te overtuigen, maar ook te luisteren, te onderzoeken, de ander vragen te stellen en ook  jezelf kritisch te blijven bevragen. Als geen ander had hij dat begrepen en nog belangrijker:  in de praktijk gebracht.

Een man van de praktijk, met een achtergrond, die hem gemaakt had tot wie hij nu was.  Zijn jeugd was niet gemakkelijk geweest. Als  jongetje met een brilletje en een beugeltje had hij ervaren hoe het was om  een uitzondering te zijn. En later op het gymnasium -niet geaccepteerd door zijn hockeyende klasgenoten-  had hij  -teruggeworpen op zichzelf- geleerd wat belangrijk voor hem was, wat zijn kern was, waar hij voor stond.

‘Die hoeft nooit meer wat te leren’, had hij zijn buurman horen zeggen,  toen deze  hoorde  dat hij zijn diploma van de lerarenopleiding had gehaald.  In zijn milieu was dit genoeg. Genoeg geleerd ?  Hoe kan een mens stoppen met zich te ontwikkelen ?

We hadden contact gehouden, elkaar regelmatig gesproken  en op de hoogte gehouden van elkaars ontwikkelingen en persoonlijke situatie.  Hij was gezond en had veel energie, zijn zoon  redde zich prima  en zijn kleinkinderen gaven zijn hobby filosofie een zachte glans met hun vragen als:  ‘Wat wil jij later worden, opa ?’ ‘Hoe komt een wens uit? ‘ ‘Waarom gaan mensen  dood en wíe heeft dat bedacht !!!’.

‘Wat zijn je plannen voor de toekomst?’ vroeg ik. ‘Nog niet uitgekristalliseerd’, zei hij, ‘maar ik heb genoeg ideeën.  Mijn studie filosofie weer oppakken en ik  wil me in ieder geval  intensiever bezig houden met  ‘De onderwijstafel’.

Ik dacht aan de bijeenkomsten van dit netwerk, door K. opgezet, waarvoor ik een aantal keren als gast uitgenodigd was. Het bestond uit mensen met verschillende achtergronden en één  gezamenlijke  interesse: onderwijs. Vanuit verschillende perspectieven besprak men thema’s  als de maatschappelijke opdracht van het onderwijs, waarden, identiteit en ontwikkeling. Ook een paar bestuurders hadden zich hier -zij het schoorvoetend- bij gevoegd en deden mee met de discussie. Dat was nieuw.

Gestimuleerd door de overheid hebben onderwijsbestuurders sinds de jaren tachtig zich vooral toegelegd op het bedrijfsmatig werken en op de processen van plannen, controleren en beheersen.

Daar leek nu een kentering in te komen. In ’Leiden met liefde’ beschrijft  Chris Tils op basis van interviews met (oud)onderwijsbestuurders, waarin hij vraagt  naar hun drijfveren, een aantal kernpunten  voor de aanzet van een profielschets voor de nieuwe onderwijsbestuurder. Integriteit, liefde voor onderwijs en dienstbaarheid aan de onderwijsprofessional zijn een paar van deze  kernpunten.

In een van de bijeenkomsten van ‘De onderwijstafel’ was het boek van Rob Riemen ‘De adel van de geest’  besproken en de noodzaak je uit te spreken. De plicht van de intellectuele elite;  gestudeerd of niet, gewoon wijze mensen, die stil staan bij de vragen die gesteld moeten worden en die blijven zoeken naar waarden die er echt toe doen. Je intellect gebruiken om te zorgen voor diepgang. In deze tijd van onbeschaamd populisme hard nodig.

De laatste jaren had K. door  het organiseren van dialogen in zijn team hier handen en voeten aan gegeven  op een manier die je bij weinig schoolleiders ziet; door zijn eigen vragen in het midden te leggen, door samenwerking te  bevorderen, door de leerkrachten te beletten achter gesloten klaslokaaldeuren hun eigen autonome gang te  gaan.

Niet gehinderd door hiërarchische verhoudingen had hij het  College van Bestuur van zijn school niet op afstand gehouden, maar het voor elkaar gekregen dat ze  zich naar hem uitspraken over hun drives en over hoe zij zich verhielden tot het primaire proces.

‘Nu je terugkijkt’, vroeg ik, ‘heb je dan gedaan wat je wilde doen ?’

‘Het kan altijd meer en beter’, zei hij, ‘maar het is oké zo. En ik ga  verder met hetzelfde, maar dan op een ander speelveld. Eerst het afscheid. Heb je zin om er bij te zijn ? Het wordt niet saai’.  Dat wilde ik graag geloven.  ‘Ik zal er zijn,’ antwoordde ik.  De ober zette  de glazen op het dienblad.  We liepen samen naar de parkeerplaats.

Tils. C. Leiden met liefde. Op zoek naar de nieuwe onderwijsbestuurder. Sdu Uitgevers bv, Den Haag, 2011

Riemen. R.  Adel van de geest, een vergeten ideaal. Uitgeverij Atlas, Amsterdam / Antwerpen, 2010

Deze column is eerder verschenen in: Rechtvaardig onderwijs. Slotakkoord lectoraat Petra Ponte ‘Gedrag en onderzoek in de educatieve praxis’ onder redactie van Gijs Verbeek en Ben Smit. Boom Lemma Uitgevers, Den Haag.

 

1.Leerling als onderzoeker en adviseur

“Weet je wat ik cool vindt ? Dat ze onze adviezen meteen hebben uitgevoerd !”

‘Ze’ dat waren de medewerkers van het museum, waar  Nesrin naar toe was geweest. Zij  stak haar enthousiasme niet onder stoelen of banken.

Nesrin leek per ongeluk in deze vmbo-groep terecht gekomen te zijn; een mooie meid, ze leek eerder 16 jaar dan 14, van Turkse afkomst,  betrokken, leergierig en ambitieus. (“Ik wil later psychologie gaan studeren, zou dat lukken ?”)

Het bezoek had plaats gevonden in het kader van een project waarin zij samen met  haar docent geschiedenis, een aantal klasgenoten  en een lerarenopleider actieonderzoek had gedaan.  Doel van het bezoek was om  samen te achterhalen, wat in het museum belemmerend en bevorderend is voor het leren.

Gewapend  met mobieltjes en  aantekenboekjes legden zij vast wat saai was of juist uitnodigend, niet praktisch of juist wel, wat onduidelijk was of juist duidelijk. Om daar vervolgens na afloop over uit te wisselen en adviezen te formuleren.

 

Adviezen voor de afdeling Educatie van het museum én voor hun docenten over hoe zij het beste leren.

De ouders waren  bij de presentatie van de adviezen als betrokken toehoorders aanwezig.  Ook de vader van Nesrin. Hij vertelde: “Nesrin  was ongelofelijk trots dat zij mee mocht doen, zij voelde zich als leerling echt serieus genomen”.